Essay: Hoe normaal wil ik eigenlijk zijn?

Eke Krijnen is als vrijwilliger betrokken bij Meer dan Gewenst en schreef dit essay, dat op 9 november verscheen in de Volkskrant. Ze heeft een vrouw en twee kinderen (die ook een vader hebben). Vanuit die positie beschouwt ze haar wens normaal gevonden te worden en vraagt ze zich af wat nu eigenlijk normaal is.

Mijn zoon van ruim 1,5 jaar oud laat onverstaanbaar babbelend auto’s rijden over de tafel en onze benen. Mijn vrouw en ik drinken koffie. Het is Kerst 2018, we zijn op vakantie en deze ochtend zijn we neergestreken in een strandtentje aan de IJsselmeerkust. Ik ben zes maanden zwanger van onze dochter. Naast ons zit een ander jong gezin: moeder, vader en een dreumes. Zoals zo vaak met lotgenoten, is het contact snel gelegd. De moeder stelt ons een stortvloed aan vragen: wanneer begon jullie zoon te lopen, gaat hij ook naar de kinderopvang, hoe doen jullie dat met werk en opvang?

We zetten onze situatie uiteen rond werk en kinderopvang: onze zoon is één dag en nacht in de week bij zijn vader, dan is er nog een dag opvang en de overige dagen is een van ons met hem. Het stel verwerkt de informatie: twee moeders, een vader, één gezin. Onwillekeurig zet ik me schrap. Dan juicht de vrouw: ‘Wat prachtig! Wat mooi dat het zo kan. Wat bijzonder. Wat een rijkdom, drie ouders!’ We glimlachen, we schutteren wat, beamen dat het mooi is en ondertussen stel ik me voor dat mijn broer, die hier ook vaak op vakantie gaat, met zijn vrouw en jonge kinderen het café binnenkomt en dat het stel ook hen bejubelt: ‘Wat prachtig dat jullie samen twee kinderen hebben! Wat bijzonder!’ Ik schiet bijna in de lach bij de gedachte. Zoiets zeg je niet tegen een ‘normaal’ gezin.

Opluchting en irritatie

De lofzang is een van de standaardreacties op onze gezinsconstructie. Nog altijd weet ik niet goed hoe hierop te reageren. Wat ik erbij voel is een mengeling van opluchting en irritatie. Opluchting, want ik hoef me niet te verdedigen. Blijkbaar zijn vriendelijke reacties op onze gezinssituatie, hoewel die veel vaker voorkomen dan negatieve reacties, voor mij nogal altijd niet vanzelfsprekend. Irritatie, want het is ons alledaags bestaan, dat behoeft geen compliment. Ik verlang ernaar met mijn gezin ‘normaal’ te zijn, of op zijn minst normaal gevonden te worden.

Het gevoel niet normaal te zijn, is een oude bekende van me. Op de basisschool was ik een buitenbeentje: ik droeg het liefst de kleren van mijn broer en las liever boeken dan dat ik met andere kinderen speelde. Wellicht werd ik daarom bij vlagen gepest. Op de middelbare school moest ik het beter aanpakken, vond ik. Ik conformeerde zoveel mogelijk naar wat ik dacht dat normaal was: ik liet mijn haar groeien, liep niet te koop met mijn liefde voor lezen en zoende met jongens. Ondertussen leerde ik dat vriendschap en verliefdheid dicht bij elkaar liggen en dat het bij mij, als het om jongens ging, toch meestal geen verliefdheid was.

Pas tijdens mijn studententijd ontwikkelde ik een heel andere omgang met ‘normaal’. Niet alleen kreeg ik vrienden die ook van lezen hielden, ook leerde ik het Amsterdamse gay uitgaansleven kennen. Ik ontdekte dat het niet gek was om mijn kleding op de herenafdeling uit te zoeken. Langzaam maar zeker verdween de schaamte voor het gevoel dat ik niet voldeed aan wat een meisje, een vrouw hoort te zijn, en maakte plaats voor iets wat lijkt op trots, maar ook, een verademing: ik hoef niet te voldoen, ik kan het anders doen, dat vrouw-zijn.

Queer culture

De ontdekking van wat ik nu queer culture zou noemen, hielp daarbij. Niet zozeer het uitgaansleven, maar vooral de kennismaking via boeken, films, series, theater en vrienden met verhalen van anderen die op een afwijken van het heteronormatieve stramien. Dit soort verhalen komen grofweg in drie smaken. In de eerste variant wordt het anders-zijn geproblematiseerd en is er sprake van groot lijden bij de hoofdpersoon. Denk bijvoorbeeld aan het suïcidale tienermeisje in Fucking Åmål, de eerste ‘lesbische’ film die ik ooit zag. In de tweede variant is anders-zijn vooral iets leuks en verrijkends, zoals in de vrolijke serie en film Anne+, over een Amsterdamse twintiger en haar avonturen in de (lesbische) liefde.

In toenemende mate, ten slotte, is het queer-zijn in films, boeken en series een gegeven, slechts een van de vele manieren waarin mensen van elkaar verschillen. Dat betekent niet dat het alleen maar een feest is. De populaire Netflix-serie Sex Education, bijvoorbeeld, schuwt de zwaardere thema’s niet en maakt het onbegrip waar lhbti-personen in de maatschappij mee te maken krijgen pijnlijk duidelijk. Tegelijkertijd wordt geen van de queer personages gereduceerd tot hun queer-zijn: het zijn mensen met allerlei eigenschappen, met vrolijke en treurige dagen, die soms wel en soms geen verband houden met hun geaardheid of genderidentiteit. Vooral de verhalen binnen de laatste twee varianten gaven me opties voor mijn eigen leven, mogelijkheden om af te wijken van het traditionele pad. Ze gaven me een plek, een groep, een geschiedenis, misschien een identiteit, maar vooral de durf om keuzen te maken voor een leven dat niet altijd in duidelijke hokjes past.

Moeder en kind

Die keuzen, en een hoop toeval en geluk, leidden ertoe ik dat ik nu een gezin heb samen met mijn vrouw en een goede vriend, en we in co-ouderschap onze twee kinderen opvoeden. Toen we dit leven aan het uitstippelen waren, wist ik dat we met ons gezinsleven zouden afwijken van het traditionele plaatje, daar was ik op voorbereid. Niet voorbereid was ik op de overweldigende ervaring van normaal-zijn die gepaard gaat met het moederschap. In de weken dat onze zoon van borstvoeding overging op flesvoeding en ik, als niet-dragende moeder, steeds meer tijd met hem alleen doorbracht, werd ik voortdurend verrast door de vriendelijkheid waarmee mensen ons bejegenden als we samen waren. Moeder en kind. Nooit had ik me veiliger en meer geaccepteerd gevoeld in de publieke ruimte dan met mijn baby in de draagdoek.

Toen ik twee jaar later zelf zichtbaar zwanger was van ons tweede kind, was dit gevoel van veiligheid en acceptatie nog sterker. De Amerikaanse lesbische feministe Adrienne Rich beschreef eens treffend hoe ze zich, zodra ze zichtbaar zwanger was, baadde in een ‘atmosfeer van goedkeuring’. Ze voelde zich voor het eerst in haar leven niet schuldig dat ze haar vrouw-zijn acteerde, een rol speelde. Ook ik laafde me eraan, het gemak van normaal-zijn, de ontspanning die het bracht. Eindelijk deed ik precies wat men van vrouwen verwacht: ik droeg een kind. Ik voldeed. Pas toen realiseerde ik mij dat ik vóór mijn zwangerschap altijd een zekere waakzaamheid had als ik me alleen over straat begaf, me ervan bewust dat ik voor sommigen duidelijk identificeerbaar was als ‘pot’. De vrijheid eruit te kunnen zien zoals ik wilde, kwam blijkbaar niet gratis: ik had het geruild voor een sluimerend gevoel van onveiligheid.

Vervreemding

Met dat zwanger zijn was ook iets vreemds aan de hand. Al heel gauw paste mijn zwangere lijf niet meer in de smalle herenshirts en -broeken die ik gewend was te dragen. Het is alles of niets, vond ik, en voor het eerst in tien jaar liet ik mijn haar weer lang groeien. Om een of andere reden durfde ik een meer androgyne look niet te combineren met mijn zwangerschap. Voor het eerst in tijden voelde ik me weer zoals tijdens de kerstgala’s uit mijn middelbare schooltijd, waar ik opgedoft in een lange jurk naar toe moest: misplaatst en vervreemd van mezelf. Een maand na de geboorte van mijn dochter paste ik mijn oude kleren weer en knipte ik mijn haren af. Na die kappersbeurt maakte ik een opgeluchte selfie. Ik was weer terug. Nog steeds verbaast het me dat ik tijdens mijn zwangerschap die vervreemding voor lief nam. Ik wist niet hoe ik queer en zwanger kon verenigen. Ik had daarvan geen voorbeelden gezien. ‘Normaal-zijn’ leek de enige optie. Misschien ook: de veiligste optie, voor mij, en voor het kind dat ik droeg.

Ouders in regenbooggezinnen benadrukken vaak hoe gewoon ze eigenlijk zijn, bijvoorbeeld in Als we maar gelukkig zijn, een interviewbundel van Jessica van Geel en Robbert Blokland, waarin prominente lhbti’ers de balans opmaken na twintig jaar ‘homohuwelijk’ in Nederland. ‘We zijn een gezin als ieder ander gezin’, zegt Barbara Barend, sportjournalist, die met haar vrouw twee kinderen heeft. Cabaretier Claudia de Breij schrijft dat ze haar homoseksualiteit grotendeels ‘viert’ door met vrouw en kinderen op zaterdagavond tv te kijken. ‘Net als al die andere gezinnen doen.’ Terecht benoemt ze dat het iets om te vieren is, het recht te hebben om net zo burgerlijk te zijn als heterogezinnen. Dat het accentueren van het ‘normaal zijn’ een emancipatoir doel dient, blijkt uit het interview met Helene Faasen en Annemarie Thus, het eerste lesbische koppel ter wereld dat trouwde: ‘Hoe vaak we niet voor een cameraploeg met onze kinderen de eendjes hebben gevoerd om te bewijzen hoe gewoon we zijn! We doen het graag, als daardoor weer een paar mensen snappen dat het niet raar is om gay te zijn’, vertellen ze.

Veilige haven

Waar series als Anne+, en Sex Education een breed palet aan mogelijkheden schetsen hoe het leven eruit kan zien voor queer-adolescenten en hoe je kunt afwijken van een traditioneel bestaan, benadrukken de verhalen over regenbooggezinnen vooral hoe traditioneel we heus nog steeds zijn. Alsof we ons nog moeten verdedigen, alsof we ons queer-zijn aanvaardbaar moeten maken. Kijk, we zijn ongevaarlijk. We zijn als ieder ander gezin. We kijken tv op zaterdagavond. We voeren de eendjes. We bieden onze kinderen een veilige haven, een liefdevol thuis, een onbezorgde jeugd. We zijn net zulke goede ouders als iedere andere ouder. Accepteer ons.

Dit is mij te armoedig. Moeten we lijken op traditionele gezinnen om acceptatie te verdienen? Iedereen die zegt dat regenbooggezinnen zijn als ieder ander gezin heeft daarin natuurlijk gelijk. Het ouderschap is overweldigend, prachtig, vermoeiend, grappig, gezellig en soms strontvervelend, maar bovenal: doodnormaal. Tegelijkertijd zijn sommige ervaringen kenmerkend voor queergezinnen. Zo beleven meeroudergezinnen co-ouderschap anders dan gescheiden ouders, omdat co-ouderschap vanaf het begin de intentie was. Zo hoeven ouderparen van hetzelfde geslacht zich weinig aan te trekken van de gendernormen en vaste rolpatronen in de opvoeding: in een huishouden met twee vrouwen bestaan geen typische mannen- of vrouwentaken. Zo hebben regenboogouders specifieke vraagstukken in het ouderschap: wat doet het met je als je niet of juist wel biologisch verwant bent aan je kind? En hoe ga je om met vooroordelen uit de maatschappij over je gezin?

Onzichtbaar

Ik wil dolgraag met mijn gezin normaal zijn, maar dan wel een versie van normaal waarin queer ook past. ‘Normaal-zijn’ betekent niet opvallen, zonder daar je best voor te hoeven doen. Het betekent oninteressant zijn, of in ieder geval: niet interessanter dan een ander. Normaal zijn is de luxe te kunnen rekenen op onverschilligheid als je vertelt over je gezinssituatie, je niet schrap te hoeven zetten en geen complimenten, afwijzingen, of vrijpostige vragen erover te ontvangen. Normaal-zijn is je kunnen permitteren geen feilloze ouder te zijn, geen feilloos gezinsleven te hebben. Normaal-zijn is niet te hoeven benadrukken hoe normaal je bent. ‘Normaal-zijn’ is onzichtbaar zijn.

De paradox is dat we, om deze mate van onzichtbaarheid te bereiken, juist zichtbaar moeten zijn. Daarvoor hebben we verhalen nodig over queer-families, over onze krachten, onze zwakten, onze vreugden en onze pijn. Verhalen over het gezinsleven en ouderschap waarin het queer-zijn soms wel, soms niet centraal staat. Verhalen die de normen oprekken over wat ouderschap is, wat een gezin is. We hebben een queer-cultuur van het gezinsleven nodig.

Waterdino’s

Onze zoon, nu 4 jaar en net begonnen op school, begint door te krijgen dat zijn leeftijdsgenootjes niet net als hij twee mama’s en een papa hebben. Ook heeft hij gemerkt dat volwassenen hem bijzondere aandacht geven wanneer hij vertelt hoe zijn gezin eruitziet. Laatst waren we op een zonnige dag aan het water. Mijn zoon maakte een vriendje, een peuter die met zijn vader op het strand speelde. Ergens in het spel richtte mijn zoon zich plotseling tot de vader en zei opgetogen: ‘Ik heb twee mama’s en één papa.’ Hij keek de vader afwachtend aan. ‘Oh’, antwoordde de man vriendelijk, ‘en wat voor dieren staan er allemaal op jouw zwembroek?’ Enthousiast vertelde mijn zoon over walvissen en waterdino’s. Ik was de man dankbaar. Hij maakte onze zoon duidelijk dat het hebben van twee mama’s en een papa voor hem niet interessanter was dan waterdino’s op een zwembroek. Hij gaf onze zoon de ervaring dat anders-zijn gewoon is, dat hij net als ieder ander is. Dat onze zoon net als ieder anders is.

Essay: Hoe normaal wil ik eigenlijk zijn?
Schuiven naar boven